Post Tagged ‘Neue Jugend’

Over de satirische kunstenaar George Grosz is onlangs een uitstekende, herziene biografie verschenen. Deel 1 over zijn jeugd en zijn pre-dada kunstenaarschap. Toch eerst wat dada als inleiding.

eerste dada-soiree in Berlijn

De eerste Berlijnse dada-soiree van 12 april 1918 is volgens het programma nog traditioneel aangekondigd als ‘voordrachtsavond’. Een paar maanden eerder heeft Richard Huelsenbeck, een van de hoofdrolspelers in het Zürichse Cabaret Voltaire (1916; zie Cabaret Voltaire 1 en Cabaret Voltaire 2), op een literaire avond het dadaïsme als nieuwe kunstrichting in Berlijn geïntroduceerd, en er verteld over het dadaïstische spektakel in Zürich. Deze avond in april lijkt op papier ook een gewone voordrachtsavond te worden, met een inleiding van Huelsenbeck zelf, futuristische en dadaïstische teksten, gedichten van George Grosz en een kunstpraatje van Raoul Hausmann.

De avond verloopt verrassend anders. Volgens de recensies is de zaal drukbezocht en raakt het publiek steeds opgewondener. Mensen lopen van de een naar de ander, roken, kletsen, gaan op stoelen staan en schreeuwen, fluiten, of schateren van het lachen. Huelsenbeck leest zijn Dadaïstische Manifest op onverschillig-arrogante toon, en de daarna voorgedragen futuristische en dadaïstische gedichten worden door hem begeleid met trommel en kinderratel. De recensenten zien op deze avond vooral veel sensatie en temperamentvol spektakel. Ze begrijpen dat het de dadaïsten om herrie en ‘een oervorm van artistieke levenservaring’ gaat, en om haat en nijd jegens andere moderne kunstrichtingen. Het dadaïsme zou zelf weinig voorstellen, en is volgens een van de critici niet meer dan ‘de allernieuwste richting van literaire lulkoek’. Daarom moet deze nieuwe richting het vooral van de Italiaanse futuristen hebben én van de cabareteske George Grosz.

voetballen met de hoofden van de toeschouwers

Grosz zorgt voor opwinding met zijn gezongen gedichten, wat een recensent tot de volgende observatie inspireert: ‘Dan speelde George Groß, niggersongs zingend, met Amerikaanse boksertronie, voetbal met de hoofden van de toeschouwers.’ Het publiek is intussen zo rumoerig geworden dat de zaalleiding besluit, uit angst voor agressie, het licht uit te doen. Hierdoor schijnt Raoul Hausmann als laatste spreker niet meer aan bod gekomen te zijn.

Grosz maakt indruk met zijn performances, zoals hij ook – nog altijd – indruk maakt met zijn vlijmscherpe satirische en karikaturale tekeningen en schilderijen uit de jaren tien en twintig van de vorige eeuw.

jeugd

George Grosz wordt in 1893 als Georg Ehrenfried Groß geboren in Berlijn. Na vijf jaar verhuist het gezin – na mislukte ondernemingen van zijn vader (restaurant, boekantiquariaat) – naar het Pruisische stadje Stolp in de streek Pommeren aan de Oostzee (sinds 1945 behoort het gebied tot Polen, het stadje heet nu Slupsk). Georg dompelt zich onder in de tijdschriften in huis, vooral in de vele illustraties van oorlogstaferelen, want oorlog is er altijd wel ergens in een ver land. Als vader Groß twee jaar later onverwachts overlijdt, verhuist het gezin terug naar Berlijn, waar moeder de eindjes aan elkaar probeert te knopen met kamerverhuur, maaltijden en naaiwerk.

school

Georgs eerste schooldag is als een nachtmerrie: hij wordt meteen gepest, zowel door klasgenootjes als door de schoolmeester, omdat hij uit Stolp komt, waar vreemd volk woont. Die ervaring tekent zijn wantrouwende en pessimistische kijk op mensen, en daardoor is hij ook satiricus geworden, meent hij later. Het jaar erop verhuist het gezin opnieuw naar Stolp, omdat moeder er de leiding van het officierscasino kan overnemen. Grosz spreekt van een gelukkige jeugd in het landelijke stadje, waar de natuur altijd dichtbij is. Op zijn middelbareschooltijd in Stolp kijkt Grosz met ironie en afschuw terug: de leraren waren er dictatoriaal, als scholier had je je mond te houden. Die schooltijd eindigt met een klap, letterlijk: een oorvijg van een leraar wordt door Grosz met gelijke munt terugbetaald.

kunstacademie Dresden

Met zijn tekenleraar blijft hij echter contact houden, en door zijn lessen, adviezen, aanmoedigingen én overtuigingskracht naar moeder Groß toe, kan Georg in 1909 op de kunstacademie in Dresden worden toegelaten. Grosz voelt behoefte aan erkenning. Mogelijke ambities in de academische schilderkunst laat hij voorlopig varen ten gunste van tekeningen en cartoons, die hij naar tijdschriften stuurt. Hij signeert zijn tekeningen in hoofdletters waarbij hij de ringel-s (ß) in Groß vervangt door SZ: GROSZ. Die tekeningen krijgt hij steevast teruggestuurd, tot het Berliner Tageblatt er één in zijn satirische bijlage ‘Ulk’ publiceert. Hij studeert in 1911 eervol af aan de academie maar kan als geboren Pruis geen stipendium van het koninkrijk Saksen krijgen.

Berlijnse rafelranden

Het jaar erop verhuist Grosz naar Berlijn, waar hij zich inschrijft voor een grafiekstudie aan de kunstnijverheidsschool. Met een vriend betrekt hij een goedkope woning in Südende, destijds een verre buitenwijk. Daar krijgen ze ook werkelijk te maken met de rafelranden van de stad: vuilnisbelten naast volkstuinen, kermissen met woonwagens, kraampjes en circustenten. En juist de randfiguren van de maatschappij, die je daar tegenkwam, interesseren hem: zwervers, dronkenlappen, uitgestotenen, misvormden, hoeren en artiesten, met een blijvende voorliefde voor clowns en draaiorgelspelers. In zijn tekeningen stort Grosz zich op mensen in dramatische crisissituaties: moord, lustmoorden, maar ook orgiën en haremtaferelen. 

Café Grootheidswaan

Grosz verkeert in de moderne kunstkringen (lees: expressionistenkringen) van Berlijn, die regelmatig in het beroemde Café des Westens – in de volksmond ‘Café Größenwahn’ (‘Café Grootheidswaan’) genoemd – te vinden zijn. Hij zou daar in 1912 zijn opgedoken met wit bepoederd gezicht en rood gestifte lippen, een geruit, gevoerd jasje, een bolhoed en een stok met een ivoren doodshoofdje als knop. Als romantische, idealistische kunstenaar heeft hij een hekel gekregen aan de kleinburgerlijke mens en zondert zich vaak af als een sceptische misantroop. Bij nader inzien (in een beschouwing uit 1923) heeft hij die tijd vanuit enigszins vertekende gezichtshoeken en met oogkleppen op beleefd.

jazz

Hij bezoekt tentoonstellingen van expressionistisch en futuristisch werk in galerie Der Sturm, dat van grote invloed op zijn beeldende ontwikkeling blijkt te zijn. Een andere grote inspiratie is zijn kennismaking met Amerikaanse jazzmuziek. Hij luistert er met vrienden naar, houdt van de ritmes, danst erop. Zelfs zijn tekeningen lijken te dansen op jazzritmes.

oorlog

Het heersende patriottische enthousiasme voor Duitslands oorlogsdeelname, in de zomer van 1914, vervult de pacifist Grosz met grote weerzin. In november van dat jaar meldt hij zich vrijwillig voor militaire dienst – hij zou anders toch wel opgeroepen worden, en zo kan hij bij een regiment van zijn keuze worden ingelijfd. Na een half jaar wordt hij afgekeurd vanwege een voorhoofdsholteontsteking, waaraan hij geopereerd moet worden. Begin 1917 wordt hij opnieuw opgeroepen; na enkele maanden – zijn mensenhaat nadert het kookpunt – wordt hij na een zenuwinzinking enige tijd in een psychiatrische inrichting opgenomen, waarna hij definitief ongeschikt voor militaire dienst wordt verklaard.

Koopman uit Holland

Grosz houdt ervan de boel op stang te jagen. En hij houdt van rollenspellen, zoals die van ‘de koopman uit Holland’. De oorlog kan niet lang genoeg duren, zegt hij, je kunt er immers goed aan verdienen. Zo stelt hij in een kunstenaarsgezelschap voor granaatscherven te laten beschilderen door oorlogsinvaliden, met oorlogslievende teksten in een sierlijk handschrift, zoals ‘Uit een grootse tijd’ of ‘Elke kogel een Rus’ (‘Jeder Schuss ein Russ’). Na steeds luider wordende protesten van de aanwezigen zou hij koeltjes opgemerkt hebben: ‘Mijne heren, vergeet nooit: de wereld leeft van de omzet. De koopman is de ware koning van onze eeuw!’ George Grosz is zelden zichzelf. Intussen heeft hij ook zijn geboortenaam Georg Groß verengelst tot George Grosz, ook qua uitspraak: de ‘o’ in Grosz moet kort klinken, als in ‘los’ (in plaats van ‘loos’) – ingegeven door zowel anti-Duitse neigingen als een fascinatie voor Amerika.

Herzfeld, Herzfelde, Heartfield

De jonge dichter Wieland Herzfeld is zeer onder de indruk van Grosz. Hij is een van de eersten die hem in zijn atelier opzoekt, dat meer weg lijkt te hebben van een rariteitenkabinet dan van een kunstenaarsatelier. Na enig aandringen maakt Grosz de kist open waarop ze net gezeten hebben – die blijkt vol met tekeningen te zitten. Grosz meent dat zijn eigen werk niets waard is. Kunst die niet verkocht wordt, is geen goede kunst, vindt hij. Herzfeld wil hoe dan ook Grosz’ tekeningen publiceren. Wieland besluit samen met zijn vijf jaar oudere broer Helmut, beeldend kunstenaar, een tijdschrift op te richten. Helmut Herzfeld verengelst zijn naam, net als Grosz, uit anti-Duitse gevoelens, tot John Heartfield; zijn broer Wieland voegt aan zijn achternaam een ‘e’ toe: Herzfelde.

Neue Jugend

Het tijdschrift wordt Neue Jugend, een gestaakt scholierenmaandblad dat Herzfelde kan overnemen – de enige manier om de censuur te omzeilen, want een nieuw tijdschrift oprichten blijkt haast onmogelijk in oorlogstijd. Het is opgezet als modern, anti-oorlogsgezind literair tijdschrift, waarvoor Grosz illustraties levert. Al oogt het blad traditioneel, en vallen er uit de gedichten geen directe provocaties aan de autoriteiten op te maken, toch wordt het blad na vijf nummers verboden, want de toon is somber over de oorlog, en een aantal van Grosz’ tekeningen is niet echt militairvriendelijk, op zijn zachtst gezegd. Van Grosz worden ook een paar verfrissende gedichten gepubliceerd, met korte, pakkende zinnetjes en veel uitroeptekens – in futuristische stijl.

           

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Neue Jugend wordt voortgezet als weekblad. Daarvan verschijnen in mei en juni 1917 twee nummers. Om de censuur te misleiden worden ze als ‘reclamebrochures’ aangemerkt. Vorm en inhoud van de weekuitgave zijn radicaal anders geworden. Krant- in plaats van boekformaat, en de vormgeving van John Heartfield is gedurfd en baanbrekend, vooral in het tweede nummer. Tekst en beeld wisselen elkaar dynamisch af, Heartfield maakt speels gebruik van voorhanden drukclichés en ander gevonden materiaal. Van Grosz’ hand zijn ook een aantal ludieke teksten. Overigens is Heartfield voor beide weekuitgaven de verantwoordelijke persoon, omdat broertje Wieland aan het front verkeert.

Op de achterpagina springt een wilde advertentie voor Grosz’ op stapel staande prentenmap Kleine Grosz-Mappe in het oog, vol met gevonden plaatjes. Dit nummer van Neue Jugend heeft als ondertitel Brochure voor de Kleine Grosz-Mappe. Eigenlijk kun je deze uitgave – in vorm én inhoud – al behoorlijk dadaïstisch noemen: speels, ludiek, met een nog niet eerder vertoonde spannende vormgeving. Een derde weekuitgave staat op stapel, maar na de Kleine Grosz-Mappe is het geld op. De tekeningen van deze map hebben typisch Grosziaanse thema’s als het straatgebeuren met cafés, hoerenlopers, valsspelers, moord en doodslag – vooral in de voorstad. 

De samenwerking van Grosz met de broers Herzfelde/Heartfield is zowel belangrijk voor de professionele ontwikkeling van Grosz (én die van Heartfield en Herzfelde), als voor het verloop van Dada Berlijn. Intussen heeft Herzfelde ook een eigen uitgeverij opgericht, de Malik-Verlag, die niet alleen verantwoordelijk is voor de uitgave van Neue Jugend en latere tijdschriften, maar ook voor meerdere van Grosz’ prentenmappen en enkele dadaïstische publicaties in de ‘afdeling Dada’.

schilderijen

Grosz begint nu ook schilderijen te maken, een aantal in vrij grote formaten. Karikaturaal, met strakke lijnen, net als zijn tekeningen. Dynamisch door de schuine lijnen, de perspectivische ruimtes en de veelheid aan typetjes. Voor een deel zijn die schilderijen verdwenen, vermoedelijk hebben die de ‘ontaarde kunst’-zuiveringen van de nazi’s niet overleefd. Een ervan is Deutschland, ein Wintermärchen, dat ook op de beroemd geworden Dada-Messe (zomer 1920; hierover meer in het volgende stukje) te zien is. Sterk maatschappijkritisch met veel ironie. De gegoede bourgeois ziet toe hoe een steeds verdorvener samenleving, geleid door hypocriete en corrupte vertegenwoordigers van kerk, leger en staat, onder zijn voeten uiteenvalt.

In het volgende stukje meer over zijn dada-deelname, de rechtszaken waartoe zijn werk aanleiding gaf, zijn reis naar Rusland, zijn emigratie naar Amerika en zijn treurige einde.

 

 

 

Literatuur, o.a.:

Lothar Fischer & Helen Adkins, George Grosz. Sein Leben. Berlijn (Bäßler Verlag) 2017
George Grosz, Een klein ja, een groot nee. Herinneringen. Amsterdam 1978 (vertaling van: Ein kleines Ja und ein grosses Nein. Sein Leben von ihm Selbst erzählt. Hamburg 1955)
Peter-Klaus Schuster (red.), George Grosz: Berlin-New York. Düsseldorf (Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen) 1995
Ariel Alvarez, DADA manieren. Overveen (eigen beheer) 2016