John Heartfield (1891-1968) is vooral bekend van zijn vlijmscherpe en karikaturale fotomontages uit de jaren dertig van de vorige eeuw, gericht tegen het opkomende fascisme – Hitler en zijn trawanten werden regelmatig met veel gevoel voor humor te kakken gezet – maar hij deed veel meer, zoals te zien is in de grote en boeiende tentoonstelling waarmee Museum de Fundatie in Zwolle hem eert. De Berlijnse Akademie der Künste, die een groot Heartfield-archief beheert, organiseerde deze tentoonstelling eerder in Berlijn; na Zwolle reist die nog door naar Londen.
De tentoonstelling is chronologisch en thematisch opgebouwd, van zijn dada-montages tot aan zijn laatste decor- en kostuumontwerpen voor theaterproducties, aangevuld met veel documentatiemateriaal en boekjes in vitrines. Stel je geen grote posters van zijn beeldwerk voor, maar wel de in het oorspronkelijke formaat verschenen illustraties voor tijdschriften en boeken, én betrekkelijk veel originele fotomontages. Dat daarvan nog zo veel bewaard zijn gebleven, is – los van hun kwetsbaarheid – bijzonder: na verwerking tot het uiteindelijke drukwerk waren ze feitelijk niet meer nodig – Heartfield beschouwde ze dan ook niet als kunst, het ging immers om het effect van de boodschap. En die boodschap was duidelijk voor de doelgroep.
Dat neemt niet weg dat Heartfield zijn werk veel aandacht wilde geven. Zijn montages zijn op zichzelf al spectaculair, maar ook zijn tentoonstellingen moesten destijds bij voorkeur opvallend zijn. Zo kwam het voor dat hij voor bepaalde tentoonstellingen grote posters van zijn montages liet maken, om die in samenhang met uitvergrote teksten en geëngageerde gedichten uit die tijd te tonen. In dat opzicht was Heartfield niet wars van spektakel. Hoe meer aandacht voor zijn werk, hoe beter. Uitvergrotingen van zijn meest aansprekende montages aan de wanden van De Fundatie zouden naar mijn idee niet misplaatst zijn geweest. De samenstellers van deze tentoonstelling hebben er echter voor gekozen om de collectie overwegend sober en feitelijk te tonen – geen spektakel, het is wat het is: een degelijke tentoontellingsopvatting.
Naast zijn montages voor tijdschriften en boekomslagen ontwierp Heartfield baanbrekende decors en achtergrondprojecties voor theatermaker Erwin Piscator en voor Max Reinhard en zijn Berliner Bühne, en in de jaren vijftig ook voor Bertolt Brecht. Met de satirische tekenaar George Grosz werkte hij in de jaren rond 1920 samen aan documentaires en animatiefilms voor meerdere filmmaatschappijen, waaronder de Berlijnse UFA, en voor het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. Hun manier van filmmaken was vernieuwend: hun enige bewaard gebleven documentaire, Hohlglasfabrikation (1918/1919) laat het hele proces van glasfabricage zien, van de grondstoffenverwerking tot en met de uiteenlopende eindproducten. Tegelijkertijd kan de film als een sociale documentaire worden gezien, met shots van trots poserende arbeiders met hun gereedschap, wat doet denken aan de sociale fotografie van August Sander.
Heartfield was overtuigd communist. Hij werd meteen na oprichting, 31 december 1918, lid van de communistische partij van Duitsland, de KPD, samen met zijn broer, de uitgever Wieland Herzfelde, en George Grosz. Sociale misstanden, uitbuiting van de arbeidersklasse en het opkomende fascisme inspireerden hem tot felle en ironische beeldprotesten.
Voordat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn naam verengelste – uit protest tegen de anti-Engelse oorlogspropaganda met de haatleus ‘Gott strafe England!’ (Moge God Engeland straffen!) – heette hij Helmut Herzfeld. Zijn vader was socialist en schreef als Franz Held gedichten, proza en werk voor theater. Eind jaren 1890 wordt Held vervolgd wegens godslastering, en vlucht hij met zijn vrouw en twee kinderen, waarvan Helmut de oudste is, naar Zwitserland. Daar komt broertje Wieland ter wereld. Wegens gebrek aan werk en inkomen wordt het gezin Zwitserland uitgebonjourd, waarna het in Oostenrijk, in de buurt van Salzburg, een huisje in de bossen betrekt; daar wordt de jongste dochter geboren. Op een dag blijken de vier kinderen door hun ouders in de steek gelaten: vader spoorloos, moeder verlaat het gezin even plotseling om haar man te zoeken.
De ouderloze kinderen worden opgevangen door de plaatselijke burgemeester, tevens herbergier, en zijn vrouw. Een paar jaar later krijgen Helmut en Wieland een nieuwe voogd: een tante in Wiesbaden met een tirannieke echtgenoot die een boekwinkel bestiert, waar Helmut een baantje krijgt. Helmut houdt van boeken maar heeft een droom: kunstschilder worden. Hij wordt toegelaten op de academie voor toegepaste kunst van München en trekt rond zijn eenentwintigste naar Berlijn – de dochter van zijn hospita achterna, met wie hij een paar jaar later trouwt en twee kinderen krijgt – en volgt er nog een opleiding in de toegepaste kunsten, al wil hij nog steeds het liefst autonoom kunstenaar zijn. Met zijn broer en George Grosz bezoekt hij regelmatig het Café des Westens – in de volksmond ‘Café Grössenwahn’ (Café Grootheidswaan) genoemd, vanwege de opgewonden aspiraties van moderne kunstenaars en literaten.
Een groot omslagmoment in Helmuts kijk op kunst is zijn ontmoeting met de charismatische George Grosz in de zomer van 1915 – toen nog Georg Groß. Helmut en zijn broer Wieland zijn dermate onder de indruk van Grosz’ tekeningen en aquarellen, dat hij, Helmut Herzfeld/John Heartfield, op een dag besluit al zijn werk te vernietigen. De broers beginnen in 1916 een tijdschrift voor kunst en literatuur, het maandblad Neue Jugend, dat eigenlijk de voortzetting is van een gestaakt scholierenblad – in oorlogstijd praktisch de enige manier om relatief veilig een tijdschrift te beginnen. Met moderne gedichten en reproducties van moderne kunst, en met scherpe, ironische tekeningen van George Grosz. Het maandblad wordt vanwege zijn anti-oorlogsteneur verboden; ze besluiten in het voorjaar van 1917 een weekuitgave te maken op groot krantenformaat met een baanbrekende, tegendraadse vormgeving van Heartfield en teksten vol ironie en meligheid van Grosz en anderen. Pre-dadaïstisch zou je kunnen zeggen, want Dada wordt pas begin 1918 in Berlijn geïntroduceerd door Richard Huelsenbeck, dadaïst van het eerste uur in het Zürichse Cabaret Voltaire.
De weekuitgave van Neue Jugend werd uitgebracht door de pas opgerichte uitgeverij van de gebroeders Herzfeld, de Malik Verlag. Wieland was een groot bewonderaar van de schrijfster Else Lasker-Schüler: hij publiceerde haar roman Malik als feuilleton in Neue Jugend en vernoemde er de uitgeverij naar. Lasker-Schüler was ook degene die hem de suggestie deed een ‘e’ achter zijn achternaam te plakken: Herzfelde.
De samenwerking tussen Heartfield en Grosz nam ook in het Berlijnse dadaïsme vaste vormen aan. Met Raoul Hausmann, Johannes Baader en Richard Huelsenbeck vormden ze de vaste kern van Dada Berlijn, al beperkten de gezamenlijke acties zich voornamelijk tot een handvol ludieke, rumoerige en publieksprovocerende dada-soirees en -matinees. Pas in het voorjaar van 1920 materialiseerde de samenwerking tussen de hoofdrolspelers Hausmann, Grosz en Heartfield zich in het prachtige derde nummer van het door Heartfield vormgegeven blaadje Der Dada, en even later in de organisatie van de opzienbarende tentoonstelling Erste Internationale Dada-Messe.
Deze Dada-Messe was geen kunsttentoonstelling in de traditionele zin van het woord. De weinige olieverfschilderijen die er hingen waren bewust anti-expressionistisch geschilderd (expressionisme was de toenmalige trend) met karikaturale voorstellingen. De tentoonstelling ademde anti-kunst met veel niet-artistieke uitingen in de vorm van foto’s, drukwerk, tekstaffiches met kreten die hun geëngageerde en ironische, tegen de ‘kunstzwendel’ gerichte opvattingen uitdroegen, en veel collages, fotomontages en assemblages. Geen kunstwerken maar ‘producten’. Grosz en Heartfield concretiseerden hun in samenwerking gemaakte werken met de auteursnaam ‘Grosz-Heartfield mont.’, waarbij ‘mont.’ voor ‘montiert’ (gemonteerd) staat en tegelijkertijd ironisch verwijst naar het traditionele ‘pinx.’ van ‘pinxit’, ‘geschilderd’. Ze maakten samen meerdere collages van foto’s, afbeeldingen en tekstfragmenten uit tijdschriften, met veel humor én een sterk dynamische werking door schuin geplaatste tekst- en beeldfragmenten, en door het veelvuldig opnemen van door het beeld razende wielen en raderen (zie mijn stukje ‘Dada & film 2: fotomontage’).
Voor John Heartfield was met dit dadaïstische knip- en plakwerk de basis gelegd voor zijn latere, beroemd geworden krachtige en humorvolle fotomontages. Hij maakte veel omslagontwerpen voor boeken die sociale misstanden aan de kaak stelden, zoals van Upton Sinclair, die in Duitsland haast nog populairder werd dan in Amerika: van zijn roman The Jungle, over de erbarmelijke omstandigheden onder arbeiders in de vleesverwerkende industrie van Chicago, werden in Duitsland zo’n 150.000 exemplaren verkocht.
Hij maakte illustraties en fotomontages en verzorgde de vormgeving voor linkse bladen als Der Knüppel en Die Rote Fahne, maar het bekendst werd hij met zijn montages voor het weekblad Arbeiter-Illustrierte-Zeitung (AIZ). Het beeld van Hitler die met zijn karakteristieke groet, waarbij zijn opgestoken hand naar achteren gericht is, in die hand bankbiljetten van een grote industrieel ontvangt, heeft als titel: ‘De zin van de Hitlergroet’, waarbij nog vermeld wordt: ‘Kleine man vraagt om grote giften’, en: ‘Miljoenen staan achter mij’. De AIZ bereikte op zijn hoogtepunt een half miljoen lezers.
Met de dreiging van het opkomende nationaalsocialisme weet Heartfield rond Pasen 1933 op het nippertje naar Tsjecho-Slowakije te vluchten, waar zijn broer inmiddels al zit en zijn Malik-uitgeverij meteen heeft voortgezet. Ook de AIZ wordt vanuit Praag verder uitgegeven en verspreid. Miniatuuruitgaven worden naar Duitsland gesmokkeld. Opmerkelijk is de geschiedenis van tentoonstellingen waaraan Heartfield deelneemt in het Praagse Mánes-paviljoen. Vertegenwoordigers van nazi-Duitsland proberen vergeefs de tentoonstellingen te boycotten, tot hen dat uiteindelijk met pijn en moeite lukt, maar ironisch genoeg heeft juist daardoor vooral het werk van Heartfield – ook internationaal – extra veel aandacht gekregen.
In de tweede helft van 1938 wordt voor de geëmigreerde antifascisten in Praag de grond te heet onder de voeten, als nazi-Duitsland eerst het voornamelijk door mensen van Duitse afkomst bewoonde Sudetenland bezet en vervolgens andere delen van Tsjecho-Slowakije. Beide broers willen naar de Verenigde Staten vluchten. Wieland kan als eerste met zijn gezin naar Londen vliegen, ten slotte lukt het ook John (zijn tweede vrouw is met de kinderen naar Parijs getrokken, en emigreert later naar Argentinië). De broers treffen elkaar met Oudjaar 1938. John blijkt niet door te kunnen naar de VS, Wieland lukt het als geboren Zwitser wel, al kunnen ze enkele maanden gezamenlijk in Londen vertoeven. Als verdachte Duitser wordt Heartfield zes weken lang in interneringskampen opgesloten, waar zijn gezondheid verslechtert. Die slechte gezondheid drijft hem in de armen van een Berlijnse verpleegster, die na de oorlog zijn derde vrouw zal worden. Heartfield woont in bij een Duits schildersechtpaar, en is in Londen medeoprichter van de Free German League of Culture, waarvoor hij zeer actief is met lezingen kunstgeschiedenis en werk voor theater. Hij kan slechts enige tijd fotomontages voor populaire tijdschriften als Lilliput en Reynold’s News leveren, later komt hij als cartoonist en vormgever in dienst van de Engelse uitgeverij Lindsay Drummond Ltd. Maar zijn sterkste artistieke wapen, de fotomontage, kan hij nauwelijks nog inzetten.
Terug in Duitsland – inmiddels de DDR – worden de broers Heartfield en Herzfelde in de gaten gehouden: zij zouden nog contact met de vijand kunnen onderhouden. Tegelijkertijd worden Heartfields fotomontages minder gewaardeerd – enerzijds worden ze door de communistische autoriteiten als ‘te formalistisch’ weggezet, anderzijds is de belangstelling voor zijn politieke beeldprotesten sterk verminderd, de naoorlogse generatie lijkt de urgentie ervan nauwelijks nog in te zien. Pas na zes jaar, in 1956, wordt hij gerehabiliteerd door de staatspartij SED. Intussen werkt hij in Berlijn aan boekomslagen en aan decor- en kostuumontwerpen voor theaterproducties van Bertolt Brecht.
Ondertussen verslechtert Heartfields gezondheid. Na zijn eerste hartinfarct in 1951 volgen er meer. Hij laat er zich niet door weerhouden vol geestdrift door te werken en op te treden met lezingen. Jaarlijks worden, in de jaren vijftig en zestig, tentoonstellingen van zijn werk in binnen- en buitenland georganiseerd. Zijn emoties slaan vaak om in opvliegendheid, een levenslange karaktertrek. Een laatste hartinfarct wordt hem fataal, hij overlijdt in 1968 in Berlijn. Zijn krachtige beeldtaal blijft hem tot op heden echter onverminderd overleven, én actueel – het fascisme leeft immers nog altijd voort.
John Heartfield – Fotografie plus dynamiet. Museum de Fundatie, Zwolle, t/m 22 augustus 2021.
links:
Museum de Fundatie
John Heartfield Exhibition van John J. Heartfield (New York), sympathieke kleinzoon van John Heartfield
Akademie der Künste (Berlijn)
Literatuur, o.a.:
John Heartfield, Fotografie Plus Dynamiet. Cat. tent. Museum de Fundatie, Zwolle 2020
John Heartfield. Cat.tent. Akademie der Künste, Berlijn 1991
Eckhart Siepmann, Montage: John Heartfield. Vom Club Dada zur Arbeiter-Illustrierten Zeitung. Berlijn 1977
Wieland Herzfelde, John Heartfield. Dresden 1962, 1971, 1986
Wieland Herzfelde, ‘George Grosz, John Heartfield, Erwin Piscator, Dada und die Folgen oder Die Macht der Freundschaft’, Sinn und Form (Oost-Berlijn), 23e jg (1971) nr.6, pp. 1224-1251
Afbeeldingen werk John Heartfield © 2021 Heartfield Community of Heirs. All Rights Reserved. © NL: Pictoright